Ze stond bij de schepping vooraan,
God wou dat het goed zou gaan.
Hij legde de stranden aan,
en gaf haar de mooiste naam.
Ze groeide en werd zo de streek,
die zoveel op de hemel leek.
Dat hij er nog vaak naar keek.
En soms aan zijn eigen trots bezweek.
Hoor de muziek op straat,
de geur van elke roos,
tilt me van de stenen los.
Kinderen rennen rond als engelen uitgedost,
van de vooroordelen verlost.
De oudjes herdenken de tijden,
in rust en tevredenheid.
Al zijn ze de jeugd nooit kwijtgeraakt,
ze fluiten de mooie meiden na.
De regen is welkom en warmer dan het water in de rivier.
Ieder jaar wordt het mooier hier.
Al moet ik gaan, ik verlaat je nooit meer.
Hoor de muziek op straat,
de geur van elke roos,
tilt me van de stenen los.
Kinderen rennen rond als engelen uitgedost,
van de vooroordelen verlost.
Wie denkt er aan morgen?
Zorgen worden hier voor gisteren bewaart.
De klok weet zelf niet waar de klepel hangt,
de angst is dood verklaart.
Hoor de muziek op straat,
de geur van elke roos,
tilt me van de stenen los.
Kinderen rennen rond als engelen uitgedost,
van de vooroordelen verlost.
|